Op de laatste dag van onze trip komt chef de mission Ger Kamps even naast me zitten in de bus. Na wat te hebben gepraat over de voorbije dagen komt het hoge woord eruit. Of ik een verhaal over de trip naar München zou willen schrijven, zo luidt de vraag van het bestuur. Als dat met voldoende dichterlijke vrijheid in de vorm van enkele kleine en niet al te serieuze observaties van mijn kant mag, dan doe ik het, zo luidt mijn antwoord aan de Kleine Generaal (U moet me eerlijk beloven dit niet aan hem door te vertellen, maar dat is mijn bijnaam voor Ger. Komt door de buitengewoon krachtige tred waarmee hij de leden van de Businessclub altijd voorgaat op weg naar de volgende afspraak. Zijn benen zijn weliswaar net zo kort als de mijne, maar het tempo dat hij ermee ontwikkelt is werkelijk moordend en amper bij te houden. Een waarachtige Napoleon!).
Wat mij altijd opvalt bij dergelijke reizen –en dat is volgens mij typisch Nederlands- is dat zodra er een verplaatsing over de grens bij komt kijken, er voor sommigen toch een beetje een aureool van ‘snoepreisje’ omheen hangt. Nu wil ik niet zo ver gaan om het bestuur van de TuinBouw Businessclub als een stel slavendrijvers te betitelen, maar het zit er niét ver naast. Want een programma, waarbij je frequent en intensief met collega’s uit de regionale tuinbouwsector discussieert over strategische vraagstukken, waarbij je om vijf uur ’s ochtends de Münchener Grossmarkt bezoekt en waarbij je twee uur in de bus zit om een state of the art tuinbouwbedrijf te bezoeken, dat noem ik nadrukkelijk géén snoepreisje. Feit is wél dat er tijdens dergelijke reizen een geheel andere dynamiek en interactie tussen leden ontstaat, veel meer dan tijdens een gewone bijeenkomst.
Trouwens over dat bezoek aan de Grossmarkt gesproken, en even alleen tussen u en mij: wat vond u nou écht van die veelgeprezen Weisswurst? Het zal vast en zeker authentiek en Original Münchener zijn, maar als er een Fikkie in het restaurant had rondgelopen had ik mijn portie aan hem gegeven, want het veelbesproken velletje van die worsten leek verdacht veel op het materiaal waarvan die beroemde Lederhosen zijn gemaakt. Maar lekker of niet lekker: het past perfect in het beeld dat ik al had van de Bayerische keuken, namelijk dat je er altijd dusdanig gargantueske (geeft niet, zoekt u die gerust even op!) hoeveelheden krijgt dat je de eindstreep nooit haalt zonder de knoop van je broek te moeten losmaken. Meine Güte, wat kunnen die Bayer eten! En dan vinden ze het raar dat Arjen Robben zo vaak geblesseerd is. Ja vind je het gek, als die jongen met zulke maaltijden achter de kiezen het veld op moet, dat is gewoon vrágen om problemen! Wat wás dat trouwens leuk, dat bezoek aan de Allianz Arena met die humoristische Duitse gids waar Roger het in zijn eerste blog al over had. Ik bedoel, wij denken altijd dat Duitsers geen humor hebben, maar de eerste de beste gids die ons gezelschap rondleidt bezorgt ons meteen tranen in de ogen van het lachen. Weer een vooroordeel ontzenuwt!
Over vooroordelen gesproken: toen we de tweede avond –uiteraard weer in straf marstempo- achter de Kleine Generaal naar het restaurant liepen, hoorde ik achter mij twee Businessclub-vrienden bij het passeren van een aantal dakloze ‘straatslapers’ zeggen ‘dat hier in München wel erg veel buitenlanders zijn’. Je vraagt je dan toch af of de leden van een Nederlandse businessclub in München niet ook gewoon als buitenlanders worden gezien, maar dit even terzijde. Natuurlijk snapte ik wel wat ze bedoelden en toegegeven: er waren inderdaad opvallend veel straatslapers in het centrum, maar daar zal de vluchtelingenproblematiek zeker niet vreemd aan zijn. Wat je er ook van mag denken: triest is het.
We zijn er overigens niét in geslaagd om een ander vooroordeel ongedaan te maken, namelijk dat businessclubs altijd van die typische mannenclubs zijn. Het is eigenlijk zelfs geen vooroordeel vrees ik, maar gewoon een feit. Sonja, Kim, Annemie, Meike, Ellen, Margreeth: ik beklaag jullie eerlijk gezegd wel een beetje tussen al die kerels. Naast alle andere mooie en inspirerende ambities die het bestuur voor de komende jaren heeft uitgesproken, mag hier eigenlijk ook best wat meer oog voor zijn.
Enfin, na ruim 48 uur op een rigoureus carnivorendieet te hebben gestaan, waarbij ik allengs het gevoel kreeg inmiddels een half varken te hebben verorberd, kwam notabene bij het bezoek aan Tirol culinair gezien de echte uitsmijter. Nee, geen Strammer Max natuurlijk maar figuurlijk gesproken. De in de ogen van vele mannelijke Businessclub-vrienden ravissante Cornelia Plank had een dusdanig figuur, dat ik mij tijdens het bezoek aan haar prachtige champignonbedrijf reeds verheugde op de zonder twijfel gezonde, caloriearme en bovenal lichte lunch die we van haar zouden krijgen. Immers, hoe zou ze anders zelf zo slank blijven? Toen ik tijdens haar inspirerende presentatie een tersluikse blik op de menukaart wierp begon ik te licht twijfelen. We zouden toch niet wéér…..? Bij het uitserveren van de champignonsoep, uiteraard op basis van Cornelia’s BioPilzen maar wel met een forse dot slagroom erin, werd mijn twijfel wat groter. Ik had het genoegen om samen met Ton Janssen aan tafel in haar gezelschap te mogen zitten, en net toen ik haar wilde vragen of het misschien door de BioPilzen kwam dat ze zo slank bleef (dat zou immers een Unique Selling Point voor het bedrijf zijn!) zag ik over haar schouders de ober aan komen lopen met een Bord Vlees in zijn handen. Verdammt noch mal, dit was geen gewoon stuk vlees meer. Dit was een schnitzel hors categorie. Een schnitzel zo groot als een kettingkast, zei Roger al. De moeder aller schnitzels. Een gepaneerde versie van Schiermonnikoog. Ik heb ooit in Groningen een reclamebord bij een restaurant gezien met de tekst ‘hier eet men schnitzels als deurmatten’, maar deze was groter. Businessclub-vrienden, dit was de ultieme Überschnitzel. Het zweet brak me aan alle kanten uit, maar Cornelia knikte me bemoedigend toe, legde haar warme hand op mijn schouder en keek me diep in de ogen. ‘Guten appetit, und sag bitte Conny zu mir’, fluisterde ze me met omfloerste stem toe.
Jos Caubo